Onderwerp
Sujeto |
Lijdend voorwerp
Objeto directo (Wie? Wat?) |
Meewerkend voorwerp
Objeto indirecto (Aan wie? Voor wie?) | Met voorzetsel |
yo
ik |
me
mij |
me
mij / me |
mi (conmigo)
met mij |
tú
jij |
te
jou |
te
jou / je |
ti (contigo)
met jou |
él hij ella zij ello het |
lo hem la haar lo het |
le
of
se (**) hem le of se (**) haar - |
el (con el) met hem ella (con ella) met haar - |
usted (*)
u |
lo
/
la
u |
le
of
se (**)
u |
usted (con usted)
met u |
nosotros, nosotras
wij |
nos
ons |
nos
ons |
nosotros, nosotras
ons |
vosotros,
vosotras
jullie |
os
jullie |
os
jullie |
vosotros, vosotras
jullie |
ellos ellas zij |
los
las hen |
les
of
se (**)
hun / hen |
ellos ellas hen |
ustedes (*)
u |
los
/
las
u |
les
of
se (**)
u |
ustedes
u |
(*) usted/ustedes verwijst naar de 2e persoon (jij/jullie), maar wordt grammaticaal gebruikt als 3e persoon (hij/zij)
(**) le of les wordt se bij de 3e pers als zowel het lijdend voorwerp als het meewerkend voorwerp met een l begint. Dus le lo wordt se lo, le las wordt se las, etc.
Als lijdend
voorwerp: komt vóór de persoonsvorm (vervoeging van het werkwoord) of kan samengevoegd áchter het onvervoegd werkwoord indien er 2 werkwoorden zijn |
|
|
|
Als meewerkend
voorwerp: komt vóór de persoonsvorm of kan samengevoegd áchter het onvervoegd werkwoord indien er 2 werkwoorden zijn |
|
|
|
Indien lijdend
vw
én
meewerkend vw in één zin: Meewerkend voorwerp komt vóór het lijdend voorwerp. Let op het accent bij de samengevoegde vorm! |
|
|
|
Samenvattend: |
|