Spaans werkwoord vervoegen

De datum in het Spaans

dias		meses
el lunes el martes el miércoles el jueves el viernes el sábado el domingo	maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag	Enero Febrero Marzo Abril Mayo Junio Julio Agosto Septiembre Octubre Noviembre Diciembre	januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december
estaciónes		otros
la primavera el verano el otoño el invierno	het voorjaar de zomer de herfst de winter	Dia Semana Mes Estación Trimestre Medio año Año Década Siglo	Dag Week Maand Seizoen Kwartaal Halfjaar Jaar Decennium Eeuw

a Holanda en enero.
We gaan naar Holland in januari
Las clases en el mes de septiembre.
De lessen beginnen in de maand september.

Als we spreken over de dagen in de week, gebruiken we een lidwoord

No el viernes.
Vrijdag werk ik niet
No los sábados.
Zaterdags werk ik niet (Let op het meervoud in het Spaans)
Hay una fiesta el domingo.
Er is een feest op zondag

Manieren om naar de datum te vragen

¿Cuál es la fecha de hoy?
Wat is de datum vandaag?
¿A cuántos hoy?
De hoeveelste is het vandaag?
¿Qué día hoy?
Welke dag is het vandaag?

Als je praat over de eerste van de maand, gebruik je “el primer dia” of “el primero”

El primer día de abril
El primero de abril.
De eerste april

maar bij alle andere dagen gewoon het hoofdtelwoord
El dos de abril.
De tweede april
El veinticinco de abril.
De vijfentwintigste april

clock

Meest populaire Spaanse werkwoorden