(Lusten, behagen, houden van, bevallen, leuk vinden, aangetrokken voelen, etc.)
Het gebruik van het werkwoord
gustar behoeft enige uitleg. Het wordt voorafgegaan door het meewerkend
voorwerp
me, te, le, etc.In het Nederlands kan ik van voetbal
houden (voetbal is lijdend voorwerp) of
voetbal bevalt mij (voetbal is onderwerp). In het Spaans is het altijd de laatste. 'Me gusta el fútbol' of,
om
het sterker te maken,
'A mí me gusta el fútbol'. Gustar
vervoegt zich naar
'el fútbol'.
Zo kennen we twee vervoegingen van
gustar.
Gusta bij een werkwoord of een zelfstandig naamwoord enkelvoud
en
gustan bij een zelfstandig naamwoord meervoud.
Om de zin negatief te maken, zetten we 'no' voor het meewerkend voorwerp.
'No me gusta el
fútbol'.
A mí |
(no) |
me |
A ti |
(no) |
te |
A él A ella A usted |
(no) |
le |
A nosotros A nosotras |
(no) |
nos |
A vosotros A vosotras |
(no) |
os |
A ellos A ellas A ustedes |
(no) |
les |
|
|
GUSTA |
andar comer dormir esquiar |
GUSTA |
el fútbol la playa la guitarra su música
|
GUSTAN |
los libros los animales las avellanas tus
ojos sus
canciones |
|